Uitspraken rechtbank

Provincie als wegbeheerder aansprakelijk voor val van motorrijder?

Rechtbank Noord-Holland 21 september 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8546

De provincie is wegbeheerder van de N241, een geasfalteerde provinciale weg met twee rijstroken, waar een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur geldt. Eiser is met zijn motor bij een lichte bocht naar rechts op deze weg ten val gekomen. Eiser stelt dat hij met zijn motor over een in het wegdek aanwezige lasnaad is uitgegleden. In deze procedure dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de provincie, als wegbeheerder van de N241, aansprakelijk is voor de schade van eiser in verband met een gebrekkige weg ex art. 6:174 BW.  De rechtbank merkt op dat de stelplicht en de bewijslast rusten op eiser. Dit houdt in dat eiser niet alleen de gebrekkigheid van de weg dient aan te tonen maar ook het causaal verband tussen de gebrekkigheid van de weg en het ongeval. Nu eiser zich niet heeft beroepen op de toepasselijkheid van de omkeringsregel, blijft de bewijslast ten aanzien van het causaal verband derhalve op eiser rusten. Eiser stelt dat de ongeschiktheid van het wegdek gelegen is in een combinatie van factoren bestaande uit een niet optimaal wegdek, een dwarse lasnaad die boven het wegdek uitstak, een rijspoor waarin regenwater stond en de flauwe bocht naar rechts. De kantonrechter is van oordeel dat voornoemde omstandigheden los en/of in samenhang bezien niet maken dat er sprake is van een wegdek dat niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Van de provincie kan niet worden gevergd dat een weg continu in perfecte staat verkeert. Daarentegen kan van de provincie wel worden gevergd dat het wegdek in een staat van onderhoud verkeert die niet beneden het niveau ligt dat van een wegbeheerder kan worden geëist. Niet is gebleken dat de staat van het wegdek onder de daarvoor geldende richtlijnen kwam. Met betrekking tot de aanwezige lasnaad oordeelt de rechtbank dat een dergelijke naad een gebruikelijke manier is om een wegdek te repareren. Ook ten aanzien van spoorvorming op het wegdek kan van de provincie niet verlangd worden dat zij iedere vorm van spoorvorming onmiddellijk verwijdert. Dat er sprake was van een flauwe bocht kan evenmin de conclusie dragen dat er sprake is van een gebrekkige weg. De rechtbank oordeelt dat de weg niet gebrekkig was en wijst de vorderingen af.

Organisator van schaatsevenement aansprakelijk voor letsel van vrijwilliger ten gevolge van val op schaatsbaan?

Rechtbank Rotterdam 7 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8724

Winterterras organiseerde een winterevenement in Vlaardingen waarbij een schaatsbaan aanwezig was van 800 vierkante meter inclusief schaatsverhuur en horecagelegenheid. Voor begeleiding van dit evenement heeft Winterterras vrijwilligers ingeschakeld. Verzoeker heeft zich als vrijwilliger aangemeld voor de functie van baanwacht. Als baanwacht dient men onder andere toezicht en controle te houden op de schaatsende bezoekers. Verzoeker heeft een informatieavond bijgewoond voor de baanwachters. Voor het verrichten van deze werkzaamheden heeft Winterterras aan verzoeker ijshockeyschaatsen, een trui, jas en handschoenen ter beschikking gesteld. Bij het verrichten van zijn werkzaamheden als baanwachter is verzoeker gevallen en heeft hij letsel opgelopen. In deze deelgeschilprocedure ligt aan de rechtbank de vraag voor of Winterterras aansprakelijk is voor de schade van verzoeker op grond van art. 7:658 BW. De rechtbank oordeelt allereerst dat vrijwilligerswerk onder het beschermingsbereik van art. 7:658 lid 4 BW valt. Beoordeeld dient aldus te worden of Winterterras heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. Dat verzoeker voorafgaand aan het ongeval mogelijk een ronde voor zijn plezier heeft geschaatst, staat volgens de rechtbank niet in de weg aan de toepasselijkheid van art. 7:658 BW. Bij een activiteit op de schaatsbaan dient men rekening te houden met het risico dat er ongevallen kunnen gebeuren. Niet is gebleken dat de door Winterterras geleverde schaatsen gebrekkig waren dan wel ongeschikt waren. De rechtbank oordeelt dat de door Winterterras verschafte (mondelinge) instructies onvoldoende toegespitst waren op de eigen veiligheid van de baanwachters. De baanwachters hadden geïnstrueerd moeten worden omtrent de risico’s die verbonden zijn aan het schaatsen en omtrent het beperken van deze risico’s. Daarbij had Winterterras er niet zomaar van uit mogen gaan dat iedere vrijwilliger die zich had opgegeven voor een schaatsende functie ook daadwerkelijk schaatservaring had. Winterterras had de baanwachters zowel moeten instrueren omtrent het schaatsen alsook op het stilstaan op schaatsen. De rechtbank oordeelt dat Winterterras onvoldoende instructies heeft gegeven omtrent de veiligheid van de vrijwilligers hetgeen inhoudt dat zij niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. Winterterras is aansprakelijk voor de schade van verzoeker op grond van art. 7:658 BW.

Werkgever aansprakelijk voor letsel van werknemer dat is ontstaan bij het verplaatsen van markiezen?

Rechtbank Noord-Nederland 11 oktober 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4309

Verzoeker werkte bij verweerster als monteur zonweringen en rolluiken. Voor het verrichten van deze werkzaamheden diende verzoeker op enig moment handmatig enkele markiezen te verplaatsen. Bij het handmatig verplaatsen van deze markiezen heeft verzoeker letsel opgelopen. In deze deelgeschilprocedure ligt aan de rechtbank de vraag voor of de werkgever aansprakelijk is voor de schade van verzoeker. Verzoeker stelt dat hij in verband met de destijds geldende coronamaatregelen de markiezen met een gewicht van 19,2 kilogram alleen diende te tillen waarbij verzoeker niet is geïnstrueerd op welke wijze deze markiezen getild dienden te worden. Derhalve stelt verzoeker dat verweerster niet heeft voldaan aan de op haar rustend zorgplicht. Verweerder stelt voldaan te hebben aan haar zorgplicht aangezien haar personeel VCA-gecertificeerd is, zij beschikt over een RI&E en er waren diverse mechanische hulp- en veiligheidsmiddelen aanwezig die verzoeker had kunnen gebruiken voor het verplaatsen van de markiezen. Aangezien verweerster haar RI&E niet heeft ingebracht kan de rechtbank niet vaststellen of deze RI&E was toegespitst op het verrichten van tilwerkzaamheden. Aan de hand van de omstandigheden van het geval, zoals de til-frequentie, de afstand van verplaatsing en de hanteerbaarheid van de markies, concludeert de rechtbank dat verweerster verzoeker, ondanks dat deze ervaren en gecertificeerd was, had moeten instrueren omtrent het verplaatsen van de markiezen. Door geen instructies te verstrekken en het aan verzoeker en zijn collega over te laten op welke wijze de markiezen getild dienden te worden, heeft verweerster de op haar rustende zorgplicht geschonden. De rechtbank wijst het verzoek toe.

Kwalificeert het met een ballon te laag varen over een weiland als een onrechtmatige daad indien dit leidt tot miskramen van schapen?

Rechtbank Rotterdam 14 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8563

Eiser exploiteert een onderneming die gespecialiseerd is in het houden en fokken van schapen. Gedaagde exploiteert een onderneming die gespecialiseerd is in ballonvaarten. Bij een landing is een piloot van gedaagde over de weilanden van eiser gevaren en heeft de ballon in een aangrenzend weiland laten landen. Nadien is gebleken dat diverse schapen die voorafgaand aan deze landing drachtig waren dat vervolgens niet meer waren. Eiser stelt dat door de lage landing de schapen stress hebben ervaren hetgeen geleid heeft tot diverse miskramen. Eiser vordert in deze procedure de dientengevolge geleden schade. Gedaagde betwist dat de landing van de ballon tot voornoemde miskramen heeft geleid. Eiser baseert zijn vordering op art. 6:162 BW. In de procedure is vast komen te staan dat de luchtballon van gedaagde laag over het weiland van eiser is gevaren. Volgens de rechtbank is het aan de ballonvaarder om bij een landing de nodige zorgvuldigheid te betrachten op een zodanige wijze dat daarbij geen personen, dieren of zaken in gevaar worden gebracht. De rechtbank merkt daarbij op dat een dergelijke ballonvaart alleen wordt verricht ter amusement van de passagiers. Volgens de rechtbank is het een voorzienbaar risico dat bij dieren een paniekreactie kan worden opgewekt indien men laag over een weiland vaart. De landing in kwestie kwalificeert volgens de rechtbank dan ook als een onrechtmatige daad. Aan eiser wordt opgedragen om bewijs te leveren van zijn stelling dat de desbetreffende schapen zich in het nabijgelegen weiland bevonden, dat deze schapen in paniek zijn geraakt door het laag varen over het weiland en dat deze paniekreactie uiteindelijk heeft geleid tot de miskramen.

Hebben verzekerden onrechtmatig gehandeld door een vergoeding te vragen voor een gefingeerde aanrijding?

Rechtbank Oost-Brabant 19 oktober 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4509

Gedaagde 1 had voor zijn auto een WA-cascoverzekering afgesloten bij ZLM. Gedaagde 1 heeft op enig moment een beroep gedaan op deze verzekering in verband met schade ten gevolge van een aanrijding met gedaagde 2. ZLM heeft aan gedaagde 1 de voertuigschade vergoed en aan gedaagde 2 haar letselschade ten gevolge van de aanrijding.  ZLM heeft een onderzoek laten verrichten naar deze aanrijding. Uit dit onderzoek is gebleken dat het niet mogelijk is, indien de door gedaagden geschetste toedracht wordt gevolgd, dat de airbags niet zijn afgegaan. Uit het systeem blijkt dat de airbags niet zijn afgegaan. Niet is gebleken dat het niet afgaan van de airbags een gevolg was van een storing in het systeem. Daarbij hadden de gordelslotspanners geactiveerd moeten worden hetgeen eveneens niet het geval was. De door gedaagden 1 en 2 geschetste positionering van de auto’s na het ongeval is evenmin mogelijk. Uiteindelijk heeft ZLM gedaagden geconfronteerd met de bevindingen van het onderzoek inhoudende dat de aanrijding niet plaatsgevonden kan hebben op de wijze zoals zij hebben aangegeven. ZLM heeft de door haar uitgekeerde betalingen van gedaagden teruggevorderd. ZLM is van oordeel dat gedaagden jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank oordeelt dat ZLM op basis van de ingebrachte rapporten voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die aantonen dat de aanrijding is gefingeerd. De blote betwisting van gedaagden van de door ZLM ingebrachte rapporten acht de rechtbank onvoldoende. Dat ZLM de onderzoeken zelf heeft betaald is eveneens onvoldoende om de rapporten te betwisten. De rechtbank concludeert dan ook dat er geen sprake is van een authentieke aanrijding waardoor gedaagden de ontvangen schadevergoeding aan ZLM terug dienen te betalen nu gedaagden onrechtmatig jegens ZLM hebben gehandeld.

Noordhollandsche 1816 gehouden tot dekking indien schade is ontstaan op dag van sluiten verzekeringsovereenkomst?

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 2 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6568

Op 4 september 2018 heeft een op dat moment mogelijk nog niet verzekerde van Noordhollandsche 1816 schade toegebracht aan een ander voertuig welke schade door Noordhollandsche 1816 is vergoed. Op 12 september 2018 heeft Noordhollandsche het aanvraagformulier voor de verzekering ontvangen van gedaagde waarop niet vermeld staat dat er een schade op 4 september 2018 heeft plaatsgevonden. Op basis daarvan is Noordhollandsche 1816 van oordeel dat gedaagde de schade aan Noordhollandsche 1816 dient te vergoeden nu gedaagde zijn mededelingsplicht ex art. 7:928 BW heeft geschonden. Gedaagde beroept zich erop dat blijkens het polisblad de verzekering is ingegaan op 4 september 2018. In deze procedure dient de kantonrechter aldus de vraag te beantwoorden of gedaagde zijn mededelingsplicht heeft geschonden. De kantonrechter benadrukt dat de mededelingsplicht betrekking heeft op feiten die vóór het sluiten van de verzekeringsovereenkomst hebben plaatsgevonden. Volgens de kantonrechter vervalt de mededelingsplicht op het moment dat de verzekeringsovereenkomst is gesloten. De verzekeringsovereenkomst is blijkens de polisvoorwaarden op 4 september 2018 tot stand gekomen. Dit heeft tot gevolg dat het ongeval van 4 september 2018 geen feit is dat vóór het sluiten van de verzekeringsovereenkomst is voorgevallen. Daarbij heeft Noordhollandsche 1816 zich evenmin gehouden aan art. 7:929 BW. Dit artikel bepaalt dat de verzekeraar gedaagde binnen twee maanden dient te wijzen op de niet nakoming van de mededelingsplicht. Noordhollandsche 1816 kan niet op grond van art. 15 WAM verhaal halen op gedaagde. De kantonrechter wijst de vorderingen af.

Kan Allianz twee jaar na erkenning van aansprakelijkheid nog een beroep doen op eigen schuld?

Rechtbank Midden-Nederland 9 november 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4421

Op 21 mei 2018 is verzoeker als voetganger betrokken geraakt bij een verkeersongeval waarbij hij letsel heeft opgelopen. Allianz heeft de kwestie op 12 december 2018 in behandeling genomen. Daarna heeft Allianz de schadeafwikkeling ter hand genomen. Verzoeker is thuis bezocht, er is medische informatie opgevraagd en aan voorschotten is er aan verzoeker een bedrag ad € 60.000,- betaalbaar gesteld. Geruime tijd later, op 9 februari 2021, liet Allianz aan verzoeker weten zich te beraden over de aansprakelijkheid alsmede de mate van eigen schuld. Vervolgens heeft Allianz verzoeker geïnformeerd dat zij van oordeel is dat verzoeker voor 2/3 eigen schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval. In deze deelgeschilprocedure ligt aan de rechtbank de vraag voor of Allianz zich meer dan twee jaar na het ongeval nog kan beroepen op eigen schuld. Allianz is van oordeel dat zij niet te laat is met het beroep op eigen schuld aangezien zij bij het erkennen van aansprakelijkheid een voorbehoud zou hebben gemaakt omtrent het aandienen van nieuwe feiten. Allianz merkt daarbij op dat zij ten tijde van de erkenning van aansprakelijkheid nog niet over alle informatie beschikte. De rechtbank verwerpt de verweren van Allianz. Allianz is gebonden aan de Gedragscode Behandeling Letselschade (hierna: ‘GBL’). Art. 3 van de GBL schrijft voor dat de verzekeraar het onderzoek naar de aansprakelijkheid bij haar verzekerde direct na de aansprakelijkstelling dient te starten. Gedragsregel 4 luidt dat een verzekeraar binnen drie maanden na ontvangst van de aansprakelijkstelling een onderbouwd standpunt omtrent de aansprakelijkheid dient in te nemen. De rechtbank is van oordeel dat Allianz voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf een gedegen onderzoek te verrichten. Door in februari 2021 alsnog een beroep te doen op eigen schuld heeft Allianz in strijd met de GBL gehandeld. Het voorbehoud dat Allianz bij de erkenning van aansprakelijkheid heeft opgenomen, is volgens de rechtbank onvoldoende specifiek. Er is aldus sprake van rechtsverwerking aan de zijde van Allianz. De rechtbank wijst de verklaring voor recht omtrent het niet aanwezig zijn van eigen schuld dan ook toe.