Arresten Hoge Raad

Concl. A-G De Bock 21 mei 2021, ECLI:NL:PHR:2021:494

In deze conclusie bespreekt Advocaat-Generaal De Bock de cassatiemiddelen die de Staat heeft ingediend tegen het oordeel van het hof dat de Staat aansprakelijk is voor de gezondheidsschade van voormalige medewerkers van defensie die zij hebben opgelopen door het werken met Chroom-6. Deze werknemers verrichtten met name werkzaamheden met betrekking tot het ontvangen, inspecteren, opslaan, onderhouden en uitgeven van militair materieel. Bij deze werkzaamheden werden zij blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, waaronder Chroom-6. De Staat komt met haar cassatiemiddelen voornamelijk op tegen het oordeel van het hof dat de voormalig werknemers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de uitoefening van hun werkzaamheden schade hebben geleden ten gevolge van de blootstelling aan Chroom-6. De Staat klaagt dat uit de omstandigheid dat aan deze voormalig werknemers een vergoeding is toegekend uit de Uitkeringsregeling het hof heeft afgeleid dat de Staat jegens deze werknemers aansprakelijkheid heeft erkend. De Bock concludeert dat deze klacht berust op een verkeerde lezing van het arrest aangezien het hof tal van andere omstandigheden in zijn besluitvorming heeft meegenomen. De Bock is dan ook van oordeel dat het hof door de voorwaarden van art. 7:658 BW na te lopen tot aansprakelijkheid van de Staat kon komen. De Bock concludeert daarbij dat het hof niet is uitgegaan van een onjuiste maatstaf ten aanzien van het causaal verband aangezien er geen verschil bestaat tussen het aannemelijk maken van het causaal verband tussen de schade en de uitoefening van de werkzaamheden en de door de Centrale Raad van Beroep gehanteerde maatstaf dat er sprake dient te zijn van een voldoende mate van waarschijnlijkheid om het causaal verband aan te nemen. De Bock concludeert dan ook tot verwerping van het cassatieberoep van de Staat.

Hoge Raad 21 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:753

Eisers hebben met de gemeente onderhandeld over de beëindiging/afkoop van de huurovereenkomst ten aanzien van een door eisers geëxploiteerde horecagelegenheid. Bij deze onderhandelingen werden eisers bijgestaan door een juridisch adviseur. De gemeente heeft op enig moment een eindbod gedaan van €180.000,- ten aanzien van de afkoop van de huurovereenkomst. Ten behoeve van de vergoeding van de deskundigenkosten heeft de gemeente aangeboden €5.000,-  aan eisers betaalbaar te stellen. De juridisch adviseur heeft naar aanleiding van dit bericht  de gemeente geïnformeerd dat eisers konden instemmen met het eindbod van €180.000,-. Ten aanzien van de deskundigenkosten heeft de juridisch adviseur aangegeven dat eisers een bedrag van €15.000,- wensten voor de deskundigenkosten. De gemeente heeft dit bericht van de juridisch adviseur opgevat als een afwijzing van het eindbod waardoor deze is komen te vervallen. Uiteindelijk is tussen eisers en de gemeente een regeling van €75.000,- bereikt. In deze zaak ligt aan de Hoge Raad de vraag voor of de juridisch adviseur aansprakelijk is jegens eisers aangezien de juridisch adviseur eisers onvoldoende geïnformeerd zou hebben over het risico dat het doen van dit tegenbod mogelijk tot een slechter resultaat zou leiden. Het hof heeft eerder geoordeeld dat de juridisch adviseur niet aansprakelijk is aangezien het voor eisers duidelijk had moeten zijn dat het niet aanvaarden van het eindbod mogelijk tot een slechter resultaat kon leiden. Volgens het hof hoefde de juridisch adviseur eisers daarvoor ook niet te waarschuwen. De Hoge Raad acht het oordeel van het hof, dat eisers ook zonder waarschuwing op de hoogte diende te zijn van het feit dat het doen van een tegenvoorstel mogelijk tot een slechter resultaat zou leiden, zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Daarbij heeft het hof volgens de Hoge Raad eveneens nagelaten om de persoonlijke omstandigheden van eisers ‘kenbaar’ te laten meewegen in zijn oordeel omtrent het al dan niet aanwezig zijn van een waarschuwingsplicht aan de zijde van de juridisch adviseur. De Hoge Raad vernietigt zodoende het arrest van het hof.