Arresten Hoge Raad

Hoge Raad 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1523

Verzekeringsdekking; is schade aan opstallen door inslag van hagel gedekt?

Eisers hebben ten behoeve van hun agrarische onderneming een brandverzekering bij Allianz afgesloten. Onder deze verzekering zijn de verzekerde objecten volgens clausule 592 tevens tegen stormschade verzekerd. Op enig moment heeft een hevige storm gewoed (‘supercell’) die gepaard ging met hevige windstoten en hagel. Eisers ondervinden hierdoor schade aan de daken van hun gebouwen en zijn een procedure gestart teneinde Allianz tot dekking te bewegen. Allianz weigert dekking te verlenen omdat de schade een gevolg is van hagel welke niet gedekt is onder de brandverzekering. Het hof wijst de vordering van eisers af. Het hof overweegt dat het om een brandpolis gaat waarbij een verzekerde de mogelijkheid heeft per object en per evenement voor een bepaalde dekking te kiezen (named perils-polis). De door eisers afgesloten module voor onder andere stormschade dekt de schade ten gevolge van hagel aan de bedrijfsgebouwen niet. In cassatie is het oordeel dat de verzekeringspolis een named perils-polis betreft niet bestreden. De Hoge Raad ziet aanleiding het geschil zelf af te doen. De Hoge Raad oordeelt allereerst dat het ontbreken van een causaliteitsmaatstaf in de polisvoorwaarden niet inhoudt dat de rechter dan gehouden is om de dominant cause-leer te hanteren. In het licht van de aard van de onderhavige verzekering als named perils-polis, de bewoordingen en inhoud van clausule 592, en de omstandigheid dat clausule 593 de mogelijkheid bood om naast stormschade ook hagelschade te verzekeren, moet clausule 592 beperkt worden uitgelegd in die zin dat schade die door storm wordt toegebracht wel gedekt is, maar schade die ontstaat door hagel niet. Bij die uitleg past het niet om schade die ontstaat door neerslag van hagel, ook indien hevige storm van invloed is geweest op de grootte en zwaarte van de hagelstenen, door toepassing van een ruime causaliteitsmaatstaf (alsnog) onder de dekking van clausule 592 te brengen door de hagelschade aan te merken als een gevolg van storm in de zin van de polis. De Hoge Raad concludeert dat de schade aan de gebouwen van eisers naar redelijkheid niet kan worden beschouwd als een gevolg van storm en verwerpt daarmee het beroep van eisers.

Hoge Raad 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1536

Beroepsfout advocaat; klachtplicht art. 6:89 BW van toepassing?

Eiser in cassatie en zijn toenmalige echtgenote hebben in maart 2005 als gevolg van een ontploffing en brand ernstige brandwonden opgelopen. Om de schade te verhalen heeft eiser zich gewend tot een advocaat. Deze advocaat is werkzaam bij verweerster in cassatie. De advocaat heeft in november 2006 het installatiebedrijf aangeschreven wegens onrechtmatig handelen omdat het installatiebedrijf geen deugdelijk onderhouds- en reparatiewerkzaamheden heeft verricht. De advocaat heeft in januari 2007 het installatiebedrijf medegedeeld meer informatie over het incident in te winnen. Hierna heeft de advocaat geen handelingen meer voor eiser verricht. Eiser heeft in maart 2011 een andere advocaat benaderd. Deze advocaat heeft in opdracht van eiser op 10 september 2012 verweerster aansprakelijk gesteld voor een beroepsfout vanwege het laten verjaren van zijn schadeclaim. De rechtbank heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft de vordering afgewezen wegens een geslaagd beroep van verweerster op de klachtplicht uit art. 6:89 BW. In cassatie staat vast dat verweerster na de brief van januari 2007 feitelijk niet meer de belangen van eiser heeft behartigd en iedere verdere prestatie in het kader van de overeenkomst achterwege heeft gelaten. De Hoge Raad oordeelt dat op een dergelijk nalaten om een overeengekomen prestatie te verrichten art. 6:89 BW niet van toepassing is. Deze bepaling strekt er namelijk toe de schuldenaar die een prestatie heeft verricht te beschermen, omdat hij erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat de schuldeiser, indien dit niet het geval blijkt te zijn, dit eveneens met spoed aan de schuldenaar meedeelt. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat art. 6:89 BW in de gegeven omstandigheden van toepassing is, berust op een onjuiste rechtsopvatting.