Arresten Hoge Raad – nieuwsbrief AVV

Hoge Raad 5 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:181

In deze zaak staat de vraag centraal of een werkneemster, een universitair hoofddocent, aansprakelijk is voor de schade die de universiteit heeft geleden in verband met een door de werkneemster toegepaste constructie bij de uitvoering van een door de overheid gesubsidieerd kennisoverdrachtproject. Vaststaat dat de docente in strijd met de subsidieregels heeft gehandeld. Het hof stelt vast dat de werkneemster hiermee in strijd heeft gehandeld met art. 1:17 van de CAO Nederlandse Universiteiten (welke bepaling identiek is aan art. 7:661 lid 1, eerste volzin, BW) en stelt haar aansprakelijk voor de schade die de universiteit heeft geleden. Voor de vaststelling van de schadeomvang is de hypothetische situatie zonder de onrechtmatige daad en de huidige situatie met elkaar vergeleken. De werkneemster gaat hiertegen in cassatie.

De Hoge Raad volgt de redenering van het hof, maar oordeelt daarentegen dat ten onrechte de door de universiteit genoten voordelen – de zogenoemde WBSO-inkomsten die er niet zouden zijn geweest indien de werkneemster het project niet had uitgevoerd – niet in de vaststelling van de schadeomvang is betrokken. Dit bedrag dient in mindering te worden gebracht op de door de werkneemster te betalen schadevergoeding.

Hoge Raad 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:339

Een projectontwikkelaar is met de Gemeente een exploitatieovereenkomst overeengekomen, waarin de Gemeente zich zou inspannen om de benodigde procedures en vergunningen uit te voeren en binnen de gestelde wettelijke termijnen af te handelen. De Gemeente heeft de benodigde vergunningen niet tijdig verstrekt, waardoor een derde partij de overeenkomst met de projectontwikkelaar heeft ontbonden. De projectontwikkelaar stelt vervolgens dat de Gemeente wanprestatie heeft geleverd door de bouwvergunning niet tijdig te verlenen. Het hof stelt de projectontwikkelaar in het ongelijk en overweegt dat het van belang is of de projectontwikkelaar een bijzonder belang had bij de tijdige besluitvorming en of de Gemeente dit wist. Het had op de weg van de projectontwikkelaar gelegen om hierover te communiceren met de Gemeente. Tegen het arrest van het hof stelt de projectontwikkelaar cassatie in.

Ook de Hoge Raad verwerpt het beroep van de projectontwikkelaar. Allereerst wordt overwogen dat het oordeel van het hof dat de uitleg van de exploitatieovereenkomst meebrengt dat de aansprakelijkheid van de Gemeente niet verdergaat dan de aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad feitelijk van aard is. Derhalve kan het in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. De Hoge Raad volgt vervolgens het oordeel van het hof dat die verdergaande aansprakelijkheid niet is beoogd en dat niet naleving van de inspanningsverplichting van de Gemeente enkel tot aansprakelijkheid leidt als er sprake is van bijkomende omstandigheden. Enkel de vaststelling van niet-naleving door de Gemeente van haar verplichting om voortvarend te handelen, brengt niet mee dat zij aansprakelijk is wegens niet-tijdig beslissen.

Hoge Raad 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:461

In deze zaak draait het om de vraag of het leerstuk van de kansschade door het hof juist is toegepast. De bank heeft in deze zaak een mededeling gedaan, waardoor de benadeelde stelt schade te hebben geleden. Het hof heeft echter de kans dat de benadeelde door de mededeling van de bank niet anders zou hebben gehandeld, geschat op 75%. Appelante stelt dat daardoor het conditio-sine-qua-non-verband tussen de schade en de schending van de zorgplicht door de bank ontbreekt en dat het hof ten onrechte dit oordeel in het midden heeft gelaten.

De Hoge Raad overweegt dat de leer van de kansschade geëigend is om een oplossing te bieden voor de situaties waarin onzekerheid bestaat of een vaststaande tekortkoming of een onrechtmatige daad schade heeft veroorzaakt en waarin onzekerheid bestaat over de kans op een betere uitkomst in het geval de tekortkoming of onrechtmatige daad achterwege zou zijn gebleven. Het is volgens de Hoge Raad ook mogelijk kansschade vast te stellen in een geval waarin van het gedrag van de benadeelde partij afhankelijk was geweest of de kans op een beter resultaat zich zou hebben verwezenlijkt in de hypothetische situatie waarin de aansprakelijke partij haar die kans niet zou hebben onthouden. De Hoge Raad oordeelt dat het hof het leerstuk van de kansschade juist heeft toegepast, door de kans dat de benadeelde door de mededeling van de bank wél anders zou hebben gehandeld op 25% te schatten. Die kans is door het nalaten van deze mededeling verloren gegaan.