Arresten Hoge Raad

Hoge Raad 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1109

Schadevergoeding in verband met misleidende mededelingen staatsloterij?

Verweerder heeft deelgenomen aan door Staatsloterij georganiseerde loterijen. In 2008 heeft Stichting Loterijverlies.nl een collectieve actie aanhangig gemaakt tegen de rechtsvoorganger van Staatsloterij. In hoger beroep heeft het hof voor recht verklaard dat Staatsloterij in strijd heeft gehandeld met art. 6:194 (oud) BW door (i) gedurende een periode misleidende mededelingen te doen over het wel of niet gegarandeerd zijn van de prijzen, de winkansen en het aantal gewonnen prijzen en (ii) misleidende mededelingen te doen over de hoogte van prijzen. In dit geding vordert verweerder een verklaring voor recht dat Staatsloterij door het doen van de hiervoor genoemde misleidende mededelingen onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, en veroordeling van Staatsloterij tot vergoeding van de daardoor geleden schade, bestaande uit de kosten van de gekochte loten verminderd met de gewonnen prijzen. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen op de grond dat het vereiste causaal verband tussen de misleiding en het kopen van de loten niet aannemelijk is geworden. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd. Het hof heeft met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:178) overwogen dat het redelijkerwijs aannemelijk moet worden geacht dat de desbetreffende mededelingen van Staatsloterij van materieel belang waren, alsmede dat een aanzienlijk deel van de consumenten zou hebben afgezien van aankoop van een staatslot, wanneer Staatsloterij juiste en volledige mededelingen zou hebben gedaan. Het hof vermoedt ook dat verweerder behoorde tot het aanzienlijk deel van de consumenten dat zou hebben afgezien van aankoop van staatsloten indien Staatsloterij toen juiste en volledige mededelingen zou hebben gedaan. Volgens het hof zijn er niet zodanige feiten en omstandigheden gesteld die tot een voldoende ontzenuwing van voormeld vermoeden van de aanwezigheid van het causaal verband zouden kunnen leiden. Onderdeel 1 van het cassatiemiddel betoogt dat het in de collectieve actie gegeven oordeel inhoudt dat sprake is geweest van misleidende mededelingen. Het houdt niet in dat ten aanzien van een individuele consument wordt vermoed dat deze bij gebreke van zodanige mededelingen zou hebben afgezien van aankoop van een staatslot, aldus het onderdeel. De Hoge Raad oordeelt dat deze uitleg juist is. In de door het hof aangehaalde overweging heeft de Hoge Raad de klachten verworpen tegen het oordeel van het gerechtshof Den Haag dat sprake is geweest van misleidende mededelingen als bedoeld in art. 6:194 (oud) BW. De Hoge Raad oordeelt dat de overweging geen oordeel behelst over de vraag of causaal verband – in de zin van condicio sine qua non-verband – bestaat of moet worden vermoed te bestaan tussen de misleidende mededelingen van Staatsloterij en de aankoop van staatsloten door individuele deelnemers. In dat verband acht de Hoge Raad van belang dat de in die overweging weergegeven verwijzing (door het gerechtshof Den Haag) naar “een aanzienlijk deel van de consumenten” deel uitmaakt van de beoordeling of de onjuiste of onvolledige informatie in kwestie de maatman misleidt of kan misleiden en door haar misleidende karakter zijn economische gedrag kan beïnvloeden. Volgens de Hoge Raad bestaat onvoldoende grond om voor een geval als hier aan de orde, waarin het gaat om een abonnementsspeler, een vermoeden van causaal verband te aanvaarden in de hiervoor bedoelde zin. Het onderdeel slaagt. De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing.