Arresten Gerechtshof

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 mei 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4261

Appellante is bij geïntimeerde op bezoek geweest in haar nieuwe woning. Bij het verlaten van deze woning is appellante gestruikeld over een plantenbak in de voortuin. Ten gevolge van deze val heeft appellante letsel opgelopen. Appellante is een deelgeschilprocedure gestart waarin zij heeft verzocht om een verklaring voor recht dat geïntimeerde aansprakelijk is op grond van art. 6:174 BW en/of art. 6:162 BW. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Aan appellante is verlof verleend om in hoger beroep te komen tegen deze beschikking. Voor zowel de aansprakelijkheid onder art. 6:174 BW en art. 6:162 BW zoekt het hof aansluiting bij de Kelderluikcriteria. Met betrekking tot de feiten merkt het hof onder andere op dat de voortuin een overzichtelijke ruimte betrof, dat de voortuin enigszins verlicht was, dat er zich niet eerder een dergelijk ongeval had voorgedaan en de plantenbak zich niet in de looproute bevond. Het hof oordeelt dat geïntimeerde niet aansprakelijk is voor het letsel van appellante. De positionering van de plantenbak was volgens het hof niet dusdanig ongelukkig dat deze gebrekkig was in de zin van art. 6:174 BW of onrechtmatig gevaarzettend in de zin van art. 6:162 BW. Het hof hecht er daarbij waarde aan dat de voortuin voorzien was van een royale bestrate looproute welke gebruikt kon worden zonder in aanraking te komen met de plantenbak. Daarbij dient men in een voortuin rekening te houden met de aanwezigheid van een plantenbak of andere objecten waardoor van appellante in dit geval de nodige oplettendheid en voorzichtigheid mocht worden verwacht. Hierbij hecht het hof er waarde aan dat het ten tijde van het ongeval donker was en appellante de situatie niet kende hetgeen eveneens noopt tot oplettendheid en voorzichtigheid. Het hof ziet, in tegenstelling tot hetgeen appellante stelt, geen aanleiding voor aanvullende veiligheidsmaatregelen. Het hof wijst de vorderingen van appellante dan ook af.

Gerechtshof Amsterdam 1 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1716

Op 1 mei 2015 is appellant als snorfietser betrokken geraakt bij een aanrijding ten gevolge waarvan schade aan zijn kleding is ontstaan. Nationale Nederlanden heeft als aansprakelijkheidsverzekeraar van de andere betrokken partij aansprakelijkheid erkend. Appellant heeft bij Nationale Nederlanden onder andere schade aan zijn jas, broek en zonnebril geclaimd. Nationale Nederlanden heeft op enig moment geconstateerd dat appellant elf keer voorkwam in het Fraude Informatie Systeem Holland (FISH). Daaropvolgend heeft Nationale Nederlanden een onderzoek ingesteld waaruit is gebleken dat de door appellant opgegeven designerkleding namaakartikelen betrof. De verzekeraar heeft appellant vervolgens geïnformeerd dat hij geen recht heeft op schade-uitkering, de onderzoekskosten worden teruggevorderd en zijn gegevens worden opgenomen in het Incidentenregister en het Externe Verwijzingsregister. Appellant is het niet eens met de bevindingen uit het onderzoek en stelt daarnaast dat de kleding alsnog enige waarde vertegenwoordigt. Het hof oordeelt allereerst dat de designerkleding van appellant namaakkleding betreft. Vervolgens dient het hof te oordelen of appellant Nationale Nederland opzettelijk heeft misleid. Het hof oordeelt dat daarvan sprake is en hecht er daarbij waarde aan dat appellant blijkens FISH elf keer vermeld wordt in de afgelopen vier jaar, waarbij appellant zeven keer betrokken was bij een soortgelijk incident, en appellant de kleding een aantal maanden voor het ongeval heeft laten taxeren zonder enige aanleiding daartoe. Daarbij heeft appellant diverse wisselende verklaringen afgelegd. Volgens het hof heeft appellant geen feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat er sprake was van designerkleding. Het hof concludeert dan ook dat dat appellant zich bewust was van het feit dat de door hem opgegeven informatie onjuist was en hij het oogmerk had om NN te bewegen tot vergoeding van een hoger schadebedrag dan waar hij recht op had. Nationale Nederlanden heeft de gegevens van appellant dan ook terecht opgenomen in de registers. Het hof merkt daarbij op dat de omstandigheid dat appellant de hoogte van zijn schade bewust hoger heeft voorgesteld niet afdoet aan de verplichting van de aansprakelijke partij om de werkelijk geleden schade te vergoeden. Het hof begroot de waardevermindering aan de kleding op nihil. Daarbij merkt het hof op dat de verzekerde van Nationale Nederlanden niet gehouden is om enig bedrag aan appellant te voldoen waardoor de voorschotten onverschuldigd zijn verstrekt. De vordering van appellant wordt afgewezen.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3652

Appellant is op 13 oktober 2018 mishandeld door geïntimeerde. Geïntimeerde is hiervoor in eerste aanleg strafrechtelijk veroordeeld en tegen deze veroordeling is geïntimeerde in hoger beroep gekomen. Ten tijde van de procedure bij het hof was de strafzaak nog niet geëindigd. Appellant vordert in deze procedure (onder andere) €2.400,- aan smartengeld. Het hof constateert ambtshalve dat appellant dit bedrag ook heeft gevorderd als benadeelde partij in de strafprocedure. De strafrechter heeft destijds €500,- aan smartengeld toegewezen en overwogen dat het meerdere zal worden afgewezen. In het dictum van het strafvonnis wordt vermeld dat appellant voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard. Het vonnis kan aldus zo gelezen worden dat de strafrechter een definitief oordeel heeft gegeven over het smartengeld waardoor de weg naar de burgerlijke rechter niet meer openstaat voor appellant. In dat geval had appellant in hoger beroep moeten gaan bij de strafrechter. Uit de niet-ontvankelijkheidverklaring blijkt daarentegen dat appellant wel nog naar de civiele rechter kan. Het hof oordeelt dat deze onduidelijkheid niet in het nadeel van appellant mag werken en zodoende neemt het hof kennis van de smartengeldvordering van appellant. Het hof acht een smartengeldvergoeding van €2.000,-, in aanvulling op het eerder door de strafrechter toegekende bedrag aan smartengeld, passend.