Arresten gerechtshof

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 14 september 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2845

Verkeersongeval; heeft de fietser geslingerd en daardoor een verkeersfout begaan?

Geïntimeerde reed op een snorfiets achter een fietser, zijnde appellant. Toen geïntimeerde appellant inhaalde, zijn zij met elkaar in aanraking gekomen. Geïntimeerde is hierdoor gevallen en heeft letsel opgelopen. Geïntimeerde stelt dat appellant gedurende het inhalen plots begon te slingeren terwijl hij een telefoon in zijn hand hield. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat appellant voor 50% aansprakelijk is voor de schade van geïntimeerde. Dat appellant ten tijde van het ongeval mogelijk zijn telefoon in zijn hand had, maakt het handelen van appellant volgens het hof echter niet onrechtmatig. Het hof overweegt dat het in 2014 nog niet verboden was voor fietsers om een telefoon in de hand te hebben. Op grond van art. 3 RVV 1990 geldt voor alle bestuurders dat zij zoveel mogelijk rechts moeten houden. Dit reikt echter niet zo ver dat als een fietser geen rechte lijn aanhoudt dit hem als een verkeersfout dient te worden aangerekend. Stuuruitwijkingen komen volgens het hof dusdanig veel voor dat andere weggebruikers daarmee rekening dienen te houden. Zodoende dient beoordeeld te worden of er sprake was van een uitzonderlijke slingerbeweging waar geïntimeerde geen rekening mee hoefde te houden. Van geïntimeerde had verwacht mogen worden dat zij bij het inhalen voldoende afstand bewaarde tot appellant dit te meer nu geïntimeerde harder reed dan appellant. Uit de verklaring van geïntimeerde volgt dat appellant begon te slingeren toen zij vlakbij hem was, waarna hij, toen zij hem passeerde en naast hem reed, tegen haar rechterschouder botste. Geïntimeerde zag appellant dus kennelijk al slingeren voordat zij hem op haar snorfiets ging passeren. Een voorzichtig en oplettend verkeersdeelnemer moet dan inhouden of remmen en de fietser via een belsignaal waarschuwen. Op basis van de gebleken feiten oordeelt het hof dat appellant niet al te veel naar links is uitgeweken. Zodoende is onvoldoende gebleken dat er sprake is van een uitzonderlijke slingerbeweging waarmee geïntimeerde geen rekening hoefde te houden. Dat appellant ten tijde van de aanrijding mogelijk in de weer was met zijn telefoon maakt dit oordeel niet anders. Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de vorderingen van geïntimeerde dan ook af.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 september 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2901

Onrechtmatig handelen wegens onvoldoende toezicht door een wokpan met olie op het fornuis te laten ontbranden.

In de keuken van geïntimeerden is brand ontstaan doordat de olie in een wok op het fornuis is ontbrand. Deze brand is overgeslagen naar de woning van appellant. Appellant heeft geïntimeerden aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan aan zijn woning. De kantonrechter heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat geïntimeerde 2 de pan onbeheerd heeft achtergelaten. Het hof stelt vast dat geïntimeerde 2 heeft verklaard dat zij bij de vaatwasser was toen zij vuur zag. Daaruit herleidt het hof dat geïntimeerde 2 de pan enige tijd niet in het oog heeft gehouden. Volgens het hof heeft geïntimeerde 2 de pan zo lang aan haar aandacht laten ontsnappen dat de olie in de pan de temperatuur kon bereiken dat deze tot zelfontbranding kon komen. Dit handelen is volgens het hof onzorgvuldig. Geïntimeerde 2 had zich moeten realiseren dat olie oververhit kan raken en vervolgens kan ontbranden. Zodoende had geïntimeerde 2 meer toezicht moeten houden mede gezien de niet te verwaarlozen kans dat er daardoor brand kan ontstaan. Daarbij was het voor geïntimeerde 2 niet bezwaarlijk om maatregelen te treffen. Het hof oordeelt dan ook dat geïntimeerde 2 onrechtmatig heeft gehandeld jegens appellant.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 september 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2942

Schade aan woning door trillingen van bouwverkeer

Geïntimeerde exploiteert een bouwbedrijf en heeft bijna een jaar lang bouwwerkzaamheden verricht in de buurt van de woning van appellant. Om de bouwlocatie te bereiken heeft het bouwverkeer gebruik gemaakt van de weg die op een afstand van ongeveer 3 tot 3,5 meter voor de woning van appellant ligt. Appellant stelt dat geïntimeerde onrechtmatig gehandeld heeft doordat door het rijden over de weg trillingen zijn ontstaan die hebben geleid tot schade aan de woning van appellant. In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant niet geslaagd is in het leveren van het bewijs dat de door hem gestelde schade is veroorzaakt door deze trillingen. Het hof ziet geen aanleiding om de bewijslastverdeling om te keren op grond van de redelijkheid en billijkheid. Het hof overweegt dat uit het deskundigenbericht voldoende duidelijk blijkt dat een deel van de schade in de woning van appellant is veroorzaakt door het bouwverkeer. Geïntimeerde betwist vervolgens dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Geïntimeerde stelt dat de gemeente haar heeft geïnstrueerd om de desbetreffende weg te gebruiken en zij daar geen invloed op had. Het hof volgt geïntimeerde hier niet in. Geïntimeerde had als professioneel aannemer moeten voorzien dat het gebruik van de weg door zwaar bouwverkeer tot schade aan de woning van appellant kon leiden. Dat de gemeente haar heeft geïnstrueerd om de weg te gebruiken, ontslaat haar niet van haar verantwoordelijkheid jegens appellant. Geïntimeerde had de risico’s die het gebruik van de weg meebracht voor de woning van appellant bij de gemeente aan de orde kunnen en moeten stellen. Het hof komt tot de conclusie dat geïntimeerde onrechtmatig heeft gehandeld en voegt daaraan toe dat geïntimeerde wellicht de mogelijkheid heeft om een deel van de schade te verhalen op de gemeente maar dat appellant zich daar niet om hoeft te bekommeren. Het hof wijst de vordering van appellant toe.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 12 oktober 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3077

Non-conformiteit; verhinderen vochtproblemen in het souterrain het normaal gebruik van de woning?

Appellanten (kopers) hebben geïntimeerden (verkopers) aansprakelijk gesteld wegens een verborgen gebrek aan de woning, onder meer bestaande uit vochtproblemen in het gehele souterrain. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat appellanten onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld waaruit volgt dat de vochtproblematiek in de kelder het normale gebruik als woning verhindert, waardoor de vordering is afgewezen. Het hof onderzoekt allereerst of de woning voldeed aan hetgeen appellanten op grond van de overeenkomst mochten verwachten. Aangezien een woning met souterrain is aangeboden, oordeelt het hof dat in de gegeven omstandigheden normaal gebruik inhoudt dat het souterrain ook als zodanig gebruikt kan worden. Het hof overweegt dat appellanten op diverse momenten geïnformeerd zijn over de vochtproblemen en geïntimeerden zodoende voldaan hebben aan hun mededelingsplicht. Er was – mede op basis van de verklaringen van geïntimeerden – geen aanleiding voor appellanten om nader onderzoek te verrichten waardoor zij ook aan de op hen rustende onderzoeksplicht hebben voldaan. Dat de woning niet geschikt was voor normaal gebruik wordt volgens het hof door geïntimeerden voldoende gemotiveerd betwist. Het hof volgt appellanten niet in de stelling dat de hele woning onbruikbaar is ten gevolge van de vochtproblematiek aangezien dit onvoldoende blijkt uit de rapporten. Het hof onderkent weliswaar dat er sprake is van vochtproblematiek maar deze problematiek is volgens het hof niet dusdanig ernstig dat daardoor het normaal gebruik van de ruimtes van het souterrain wordt verhinderd. Het hof hecht er daarbij waarde aan dat in een rapport is geconstateerd dat het in kelderruimtes vochtig kan zijn hetgeen te maken heeft met de vaak relatief koude ruimtes ten opzichte van de omgeving. Het hof concludeert dat dit ook van toepassing is op souterrains. Het hof wijst de vordering van appellanten af.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10388

Binnentreden van politie in woning en auto niet disproportioneel

De politie is bij appellant binnengetreden vanwege een verdenking van vuurwapen- en drugsbezit. Daarbij heeft het arrestatieteam de voordeur met een explosief geopend. De politie heeft drugs gevonden en appellant is vervolgens veroordeeld vanwege dit drugsbezit. Appellant stelt dat het politieoptreden onrechtmatig was aangezien dit optreden onzorgvuldig en disproportioneel zou zijn. De kantonrechter heeft de vordering van appellant afgewezen, omdat de verdenking een rechtvaardiging was voor het optreden van de politie en uit het dossier niet van de onschuld van appellant is gebleken. Het hof gaat mee in het oordeel van de kantonrechter dat het binnentreden met behulp van een explosief niet disproportioneel en dus niet onzorgvuldig was. Appellant heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat de hardhouten voordeur eenvoudig en snel met een stormram had kunnen worden geopend. De politie hoeft de schade door het binnentreden met een explosief niet te vergoeden. De schade hoeft de politie alleen te vergoeden als het optreden van de politie zodanig disproportioneel is dat het onzorgvuldig is. Appellant heeft foto’s overgelegd die zouden moeten aantonen dat hij schade heeft geleden door de doorzoeking. Daartegenover staat het proces-verbaal van de rechter-commissaris die bij de doorzoeking aanwezig was, waarin is opgenomen dat de woning in goede orde is achtergelaten. Ook blijkt uit verklaringen van de betrokken agenten dat de doorzoeking zorgvuldig is verlopen, zonder dat beschadigingen zijn toegebracht. Het hof oordeelt dat appellant onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een zodanig disproportioneel optreden van de politie dat zijn schade vergoed zou moeten worden. De vordering tot schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.