Arresten gerechtshof

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 mei 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1699

Dwaling door mededeling van verkoper bij aankoop woning

Geïntimeerde heeft haar woning aan appellant verkocht en op de vragenlijst bij de koopovereenkomst bij een vraag over de elektrische installatie vermeld: “stoffen bedrading vervangen”. Na de levering van de woning is gebleken dat er “stoffen bedrading” (dat wil zeggen elektriciteitsleidingen met een juten beschermlaag en een dunnere kern) in de woning aanwezig was. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering van appellant dat geïntimeerde toerekenbaar tekort is geschoten afgewezen. In hoger beroep beroept appellant zich op dwaling. Geïntimeerde dacht zelf dat de stoffen bedrading vervangen was. Dit sluit volgens het hof niet uit dat appellant toch een beroep op dwaling kan doen. Het hof overweegt dat de vragenlijst dient om de kopers te informeren en dat geïntimeerde dat begrepen moet hebben. Op de algemene vraag of de elektrische installatie was vernieuwd, vulde geïntimeerde uit eigen beweging in dat de stoffen bedrading was vervangen. Kennelijk meende zij destijds dat die informatie van belang was voor de kopers. Als ontbindende voorwaarde is in de koopovereenkomst opgenomen dat de koper bevoegd was de overeenkomst te ontbinden als zou blijken dat de kosten van herstel van gebreken of achterstallig onderhoud meer dan € 10.000,00 zouden bedragen. Dit werd bovendien ook tijdens de onderhandeling besproken. Het hof overweegt dat uiterlijk toen geïntimeerde heeft moeten begrijpen dat de aanwezigheid van stoffen bedrading, die normaal gesproken vervangen moet worden, van belang was voor de voorwaarden waaronder de kopers de overeenkomst wilden sluiten. Hierna heeft de verkoopmakelaar van geïntimeerde op een expliciete vraag van een bouwkundige naar de aanwezigheid van de stoffen bedrading de opmerking van geïntimeerde bij vraag 15 voorgelezen. Ook op dat moment moet dus duidelijk zijn geweest dat voor appellant de staat van de elektrische installatie van belang was. Het hof overweegt dat op basis van de (herhaalde) mededeling van geïntimeerde appellant mocht verwachten dat alle stoffen bedrading uit de woning was verwijderd. Het hof komt tot het oordeel dat appellant heeft gedwaald over de eigenschappen van de woning en dat dat te wijten is aan de mededeling hierover van geïntimeerde, terwijl geïntimeerde niet mocht aannemen dat ook zonder haar mededeling de overeenkomst (op deze voorwaarden) zou zijn gesloten, omdat zij en haar makelaar wisten dat appellant de woning ging bewonen en slechts in beperkte mate wilde verbouwen of renoveren. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijzigt de overeenkomst door de koopprijs met een bedrag van € 12.816,25 te verminderen.

 

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 mei 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1647

Kwalificeren biggenruggen als een gebrekkige opstal?

Appellant is over een biggenrug op het parkeerterrein van ABN AMRO gestruikeld en heeft daarbij een incomplete dwarslaesie opgelopen. Appellant heeft vervolgens ABN AMRO aangesproken op grond van art. 6:174 BW en 6:162 BW. De rechtbank heeft de vordering van appellant afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank leveren de aanwezigheid van de biggenruggen op het parkeerterrein en de indeling ervan geen gebrekkige opstal op en kan de inrichting daarvan ook niet worden aangemerkt als onrechtmatig. Appellant is tegen dit oordeel in hoger beroep gegaan. Aan de hand van vaste jurisprudentie overweegt het hof dat het gebruik of de bestemming van het parkeerterrein helder dient te zijn. Volgens het hof zegt de aanduiding ‘parkeerterrein’ voldoende. Dat er bij de inrichting van het parkeerterrein aandacht voor de veiligheid van het publiek is geweest en welke afwegingen in dat kader zijn gemaakt, is niet voldoende toegelicht door ABN AMRO. Het hof overweegt dat het mag zijn dat de biggenruggen functioneel zijn en het een feit van algemene bekendheid is dat parkeerterreinen daarvan kunnen zijn voorzien, maar dat dit niet wegneemt dat het naar hun aard obstakels zijn waarover mensen kunnen struikelen en met het risico te vallen. Dit risico is voorzienbaar, aldus het hof. In de publieke ruimte met een voortgaande loop van bezoekers is naar de waardering van het hof de kans dat er een keer iemand struikelt en daardoor ten val komt geenszins verwaarloosbaar. Appellant heeft in eerste aanleg een memo verkeersadvies overgelegd. Daaruit leidt het hof af dat de biggenruggen enkel geplaatst zijn om het parkeren met fysieke maatregelen te reguleren, het is geen veiligheidsmaatregel zoals bijvoorbeeld aan een waterkant. Daarnaast neemt het hof neemt in aanmerking dat ook een eenvoudige en goedkope bijdrage aan de veiligheid als het aanbrengen van een contrasterende kleur op de biggenruggen achterwege is gebleven. Het hof concludeert dat het parkeerterrein gebrekkig was. Vervolgens beoordeelt het hof het beroep van ABN AMRO op eigen schuld. Het hof overweegt daartoe dat van een voetganger op een parkeerterrein de nodige oplettendheid mag worden verwacht, zeker als er, zoals volgt uit de memo, geen voor de hand liggende looproute is waarvan de voetganger een vrije en onbelemmerde doorgang mag verwachten. Ook zijn biggenruggen op een parkeerterrein geen bijzonderheid zoals blijkt uit de stellingen van beide partijen en de memo. Het hof overweegt dat een voetganger rekening moet houden met geplaatste afscheidingen en stelt de vergoedingsplicht van ABN AMRO vast op 60%.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2097

Schending assurantietussenpersoon wegens het niet informeren en adviseren over andere verzekering?

Appellant had een gemengd boerenbedrijf. In 1999 is hij gestopt met het melkveebedrijf. Het eigen gebruik voor vee is in 2008/2009 gestopt. In diezelfde tijd heeft appellant een nieuwe woning inclusief twee bijgebouwen laten bouwen op zijn perceel. Deze gebouwen zijn bestemd voor eigen gebruik en voor de opvang van jongvolwassenen met leer- en/of opvoedingsmoeilijkheden. De agrarische bestemming van het perceel is door appellant steeds gehandhaafd. Appellant heeft zijn bedrijfsgebouwen en voormalige woonboerderij via Rabobank verzekerd bij Achmea. Deze verzekering kent een afschrijvingstabel. Als gevolg van een hagelbui is in 2016 schade ontstaan aan de daken. Rabobank heeft met toepassing van de afschrijvingstabel een schadebedrag uitgekeerd aan appellant. In eerste aanleg vordert appellant betaling van Rabobank van de niet-uitgekeerde schade als gevolg van de toepasselijkheid van de afschrijvingstabel. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Appellant heeft meerdere grieven tegen dit vonnis gericht, onder andere dat Rabobank toerekenbaar tekort is geschoten in haar zorgplicht door hem niet te adviseren de verzekering van zijn voormalige woonboerderij te wijzigen. Volgens appellant geldt dat niet alleen omdat de andere verzekeringen goedkoper zijn en volgens hem gunstigere voorwaarden bevatten, maar ook en met name omdat de afschrijvingstabel volgens hem niet geldt. Volgens appellant is hierbij van belang dat hij de verkoopopbrengsten van zijn grond, vee en melkquota heeft gestort op zijn rekening bij Rabobank. Rabobank wist daardoor volgens appellant, althans zij had redelijkerwijs kunnen en moeten weten dat hij gestopt was met zijn boerenbedrijf. Het hof betrekt in zijn oordeel dat de agrarische bestemming van het perceel volgens het bestemmingsplan door appellant is gehandhaafd. In deze woning werd en wordt feitelijk alleen gewoond. De woning werd al ver voor het schadevoorval niet meer door appellant zelf bewoond. Daarin is dus evenmin verandering gekomen, aldus het hof. Rabobank heeft de stelling aangevoerd dat het geen reden is om de voormalige woonboerderij anders te verzekeren nu de dochter van appellant in de voormalige woonboerderij woont in plaats van zoals aanvankelijk de zoon en de dochter. Het hof volgt Rabobank in deze stelling. Bovendien wordt de stelling onvoldoende gemotiveerd door appellant betwist. Appellant is ook nog steeds eigenaar van deze woning. Volgens het hof is onvoldoende gebleken dat er aanleiding bestond voor Rabobank om appellant te informeren, dan wel adviseren over een specifiek op wonen gerichte verzekering of een particuliere alles-in-één polis of soortgelijke verzekering. Door dat na te laten heeft Rabobank haar zorgplicht als assurantietussenpersoon dus niet geschonden. Ook de andere grieven falen, waardoor het hof overgaat tot bekrachtiging van het vonnis.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 12 juli 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2345

Aansprakelijkheid als gevolg van een gebrekkige kart

Geïntimeerde is op de kartbaan van appellant een ongeval overkomen, waarbij hij letsel heeft opgelopen. Geïntimeerde heeft appellant aansprakelijk gesteld en heeft verlof van de voorzieningenrechter gekregen voor het leggen van conservatoir beslag op de roerende zaken van appellant. In eerste aanleg heeft geïntimeerde zijn vordering gebaseerd op art. 6:173 BW, omdat volgens hem zowel de kart als de kartbaan gebrekkig waren. De rechtbank heeft de vorderingen van geïntimeerde toegewezen. In reconventie wordt de vordering van appellant tot betaling van de schade die hij heeft geleden door het conservatoire beslag afgewezen. Appellant concludeert in hoger beroep tot het afwijzen van de vorderingen van geïntimeerde en het toewijzen van zijn vordering. Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dát de rem van de kart defect was. Beoordeeld dient te worden of met voldoende zekerheid als vaststaand kan worden aangenomen dat dit defect reeds aanwezig was ten tijde van het ongeval of dat het defect pas daarná is ontstaan. Het hof constateert dat op grond van de bewijs- en tegenbewijslevering in eerste aanleg met een voldoende mate van zekerheid vast is komen te staan dat de rem reeds voorafgaand aan het ongeval defect was. Vervolgens komt het hof toe aan de beoordeling van de bewijsvraag of de defecte rem het ongeval heeft veroorzaakt. Vaststaat dat geïntimeerde de haarspeldbocht heeft ingestuurd en vervolgens frontaal op de muur is gebotst. Daarnaast betrekt het hof de volgende omstandigheden in zijn oordeel. Geïntimeerde heeft onbetwist gesteld dat hij ruime ervaring had met het besturen van karts. Bij vergissing trappen op de gaspedaal in plaats van op de rem ligt dan ook bepaald niet voor de hand, aldus het hof. Geïntimeerde had al tien rondjes over het parcours gereden. Uit de overgelegde films blijkt dat de haarspeldbocht tijdig en duidelijk staat aangegeven. Het hof overweegt dat niet aannemelijk is dat geïntimeerde een stuurfout zou hebben gemaakt. Geïntimeerde heeft voor de botsing geen andere karts geraakt dus ook dit kan geen oorzaak zijn van de botsing. Het beroep van appellant op mogelijke alternatieve oorzaken voor het ongeval faalt bij deze stand van zaken. Naar het oordeel van het hof staat op grond hiervan met een voldoende mate van zekerheid vast dat de defecte rem de oorzaak van het ongeval is geweest. Het hof concludeert dat de grief niet slaagt en dat het vonnis op dit punt kan worden bekrachtigd.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 juli 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6187

Schending mededelingsplicht door te verzwijgen dat echtgenoot bestuurder is van de auto

Appellante heeft via haar tussenpersoon bij ASR (voorheen Generali) een autoverzekering afgesloten. Zij heeft een schademelding gedaan van een aanrijding met de auto. Naar aanleiding van deze schade heeft Generali een onderzoek laten uitvoeren. Uit dat onderzoek is gebleken dat niet appellante de kentekenhouder van de auto is, zoals zij bij het aangaan van de verzekering had opgegeven, maar haar echtgenoot. Dat betekent volgens Generali dat appellante haar wettelijke mededelingsplicht niet is nagekomen. Als Generali ervan op de hoogte was geweest dat de echtgenoot de eigenaar van de auto was, had zij de verzekering gezien diens schadeverleden niet geaccepteerd. Generali heeft dekking onder de verzekering geweigerd en de autoverzekering beëindigd. In eerste aanleg heeft appellante een veroordeling van ASR gevorderd tot betaling van het schadebedrag en een verklaring voor recht dat ASR de verzekeringsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd. Deze vorderingen zijn in eerste aanleg afgewezen. In hoger beroep keert appellante zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij bij het aangaan van de verzekering niet heeft voldaan aan haar mededelingsplicht. Niet in geschil is dat de verzekering in kwestie is gesloten op basis van een door Generali opgestelde vragenlijst. Het hof gaat daarbij uit van de in de e-mail van Generali vermelde vragen. Vaststaat immers dat Generali deze vragen en de antwoorden daarop ter bevestiging en controle aan appellante heeft voorgelegd. Het hof merkt op dat zowel in het aanvraagformulier als in de vragenlijst duidelijk wordt gevraagd naar het schadeverleden van de verzekeringnemer èn van de (regelmatige) bestuurders. Dat ook de gegevens van de regelmatige bestuurders hierover moesten worden verstrekt, was voor appellante dus ook zonder meer duidelijk, aldus het hof. De vraag is vervolgens wie de regelmatige bestuurder(s) van de auto was/waren. Het feit dat de echtgenoot eigenaar en kentekenhouder was van de auto, dat hij op het kantoor van de tussenpersoon is geweest om de verzekering aan te vragen en dat de verzekering op aanraden van de tussenpersoon op naam van appellante is gezet, omdat de echtgenoot vanwege zijn leeftijd niet in aanmerking kwam voor de bonuspremiekorting, doet volgens het hof al vermoeden dat de echtgenoot ten minste ook mede-gebruiker van deze auto was. Bovendien heeft appellante tijdens het onderzoek verklaard dat zij samen met haar echtgenoot de regelmatige bestuurder van de auto is. Haar antwoord op de vraag waarom het kenteken van de auto op naam van haar echtgenoot staat terwijl zij verzekeringnemer is, te weten dat zij er heel vaak in rijdt, doet aan de betekenis van voormeld antwoord volgens het hof niet af. Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat appellante ten onrechte heeft geantwoord dat alleen zij de bestuurder van de auto was en dat zij ten onrechte alleen haar eigen gegevens heeft opgegeven en niet ook die van haar echtgenoot. Het hof concludeert dat appellante niet aan haar mededelingsplicht heeft voldaan en wijst de vorderingen van appellante af. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis.