Arresten gerechtshof

Gerechtshof Den Haag 14 december 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2497

Biedt de verzekering dekking voor bedrijfsschade ten gevolge van de sluiting van HEMA-warenhuizen wegens de pandemie?

VAB behartigt de belangen van ondernemers die op franchisebasis een HEMA-warenhuis exploiteren. Zij coördineert het verzekeringsprogramma van een groot deel van haar leden. VAB heeft namens haar leden bij verzekeraars aanspraak gemaakt op vergoeding van bedrijfsschade als gevolg van de gedwongen sluiting van niet essentiële winkels op last van de overheid. De verzekeraars menen dat de rechtbank in haar vonnis ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen een bedrijfssluiting als gevolg van een besmettelijke ziekte en het pandemierisico. In deze procedure gaat het om de uitleg van een clausule in de verzekeringsovereenkomst en over de hoogte van de bedrijfsschade van de VAB-leden waarvoor betaling is gevorderd. Volgens de verzekeraars dient de clausule zo te worden uitgelegd dat deze slechts dekking biedt voor besmettelijke ziekten die zich op de verzekerde locatie hebben voorgedaan. Volgens het hof behelst de clausule een expliciete uitbreiding van de dekking die in 2015 aan de bestaande polis is toegevoegd. Het hof ziet niet in waarom in het kader van een named perils-polis als de onderhavige, een dergelijke uitbreiding van de dekking beperkt zou moeten worden uitgelegd (in weerwil van de bewoordingen daarvan), in de zin dat het verzekerd gevaar zich moet richten tegen de verzekerde locatie, dan wel dat het moet gaan om een besmetting op de verzekerde locatie. Daarnaast is de clausule in 2015 opgenomen naar aanleiding van het schietincident in Alphen aan den Rijn, hetgeen als zodanig niet in geschil is. In dat geval was sprake van bedrijfsschade zonder dat sprake was van een gedekte materiële schade. De verklaring over de achtergrond van het introduceren van de clausule in de polis, onderstreept naar het oordeel van het hof eens te meer dat geen reden bestaat de clausule beperkt uit te leggen, in die zin dat sprake moet zijn van een voorval op de verzekerde locatie of van een gebeurtenis die (specifiek) is gericht tegen de verzekerde locatie. Het gerechtshof bekrachtigt het bestreden vonnis.

Gerechtshof Amsterdam 21 december 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4047

Is de assurantietussenpersoon tekortgeschoten in zijn zorgplicht door werkgever niet te adviseren een SVI-verzekering af te sluiten?

Een buitendienstmedewerkster van Outpost heeft een ongeval gehad met haar leaseauto. Zij heeft Outpost aansprakelijk gesteld op grond van art. 7:611 BW wegens het niet afsluiten van een adequate verzekering voor de werknemers die voor hun werk aan het verkeer deelnemen. Lands Advies heeft als assurantietussenpersoon de verzekeringen voor Outpost afgesloten, waaronder een AVB-verzekering bij NN. NN vordert in deze procedure als gesubrogeerd verzekeraar betaling door Lands Advies van het door haar uitgekeerde bedrag aan de werkneemster. Zij stelt dat Lands Advies als assurantietussenpersoon is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht door Outpost niet te adviseren een SVI of een soortgelijke verzekering af te sluiten. De rechtbank heeft de vorderingen van NN afgewezen, omdat Lands Advies volgens haar geen verwijt kan worden gemaakt ter zake de omstandigheid dat de schade van de werkneemster niet is gedekt door een SVI of een vergelijkbare verzekering. De grief van NN houdt in dat Lands Advies haar zorgplicht heeft geschonden en in haar advisering jegens de werkgever toerekenbaar tekort is geschoten. Het hof stelt vast dat bij aanvang van de relatie de bedrijfsactiviteiten van Outpost zijn geïnventariseerd. Op dat moment werden er door Outpost nog geen auto’s geleaset. Andere Lands Advies bekend geworden feiten, zijn niet gebleken. Outpost heeft Lands Advies namelijk niet gemeld dat zij een leasecontract had afgesloten en dat zij de buitendienstmedewerkster een leaseauto ter beschikking had gesteld. Tevens kon uit het enkele feit dat Outpost een direct marketingbedrijf was, dat werknemers in dienst had, niet worden afgeleid dat de werknemers van Outpost zich bij de uitoefening van hun werkzaamheden in het verkeer begaven, zodat het aangewezen was een SVI af te sluiten. Met name kan niet als feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat werknemers van een dergelijk bedrijf regelmatig klanten moeten bezoeken. Evenmin had de aard van het bedrijf redelijkerwijs aanleiding moeten geven om daarover nadere vragen te stellen. De assurantietussenpersoon kan zich beperken tot het inventariseren van de risico’s van daadwerkelijk te verwachten verkeersdeelname door personeelsleden. Het hof oordeelt dat een zorgplichtschending niet is komen vast te staan en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18 januari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:103

Verhuurder aansprakelijk vanwege het feit dat in de voordeur van de woning geen veiligheidsglas zat?

Appellant is door het glas van de voordeur gevallen en heeft daarbij letsel opgelopen. De glaspanelen van de deur bestonden op de datum van het ongeluk uit enkel glas. Appellant heeft de woningstichting aansprakelijk gesteld op grond van art. 6:162 en 6:174 BW wegens het niet voldoen aan de veiligheid die men daarvan mocht verwachten. De rechtbank heeft de vorderingen van appellant afgewezen. Appellant doet een beroep op de NEN-norm, inhoudende dat gevelelementen met een borstwering lager dan 850 mm moeten worden voorzien van veiligheidsglas. De voordeur voldoet niet aan deze norm. Het hof is van oordeel dat het bestaan van de NEN-norm een factor is die in de beoordeling moet worden betrokken. Het is een standaardnorm die gebruik van veiligheidsglas eist. Veiligheidsglas beperkt het risico van letsel door het breken van glas ten gevolge van stootbelasting. Zou veiligheidsglas in de deur zijn geplaatst, dan zouden er bij het ongeval geen scherpe glasscherven zijn ontstaan en zou naar verwachting de kans kleiner zijn geweest dat appellant niet het letsel zou hebben opgelopen zoals hem dat nu wel is overkomen. Het hof acht het bestaan van deze NEN-norm echter niet van doorslaggevend belang. De voordeur is in 1985 geplaatst. Destijds was er geen wettelijke verplichting om veiligheidsglas in deuren te plaatsen. Ook nu is er geen wettelijke plicht daartoe. Het hof oordeelt dat niet is komen vast te staan dat de voordeur niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 februari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:249

Beroep van verzekeraar op preventieve garantievoorwaarde is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wegens ontbreken causaal verband

Geïntimeerde organiseert bosritten te paard, waarbij deelnemers onder begeleiding van een medewerker van de manage een rit maken op een paard van geïntimeerde. Een mevrouw is tijdens een bosrit van het paard gevallen en stelt geïntimeerde aansprakelijk voor haar schade. Kern van het geschil bij het hof is de vraag of Nationale Nederlanden (als aansprakelijkheidsverzekeraar van geïntimeerde) dekking moet verlenen op grond van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst. Nationale Nederlanden beroept zich ter afwering van de vordering op de verhuurclausule die inhoudt dat de begeleider en de huurder een diploma moeten hebben. Nationale Nederlanden voert aan dat het om een primaire dekkingsomschrijving gaat, zodat – nu de begeleider en de berijder die diploma’s niet hadden – er geen dekking bestaat. Volgens geïntimeerde gaat het om een (preventieve) garantievoorwaarde. Net zoals de rechtbank oordeelt het hof dat de clausule een preventieve garantievoorwaarde betreft, gelet op de formulering ervan. De verhuurclausule bepaalt namelijk expliciet dat schade die samenhangt met verhuur van rijpaarden is verzekerd, indien aan twee voorwaarden is voldaan. De verhuurclausule vereist dat de begeleider bij verhuur ‘’terzake’’ gediplomeerd is, zonder een concrete omschrijving te geven van welke diploma’s een begeleider dient te hebben. De begeleider beschikte over een ruiterbewijs, maar niet over een instructeursdiploma. Onvoldoende betwist is dat de begeleider ruime ervaring had in het begeleiden van buitenritten en dat zij niet zou hebben kunnen voorkomen dat de paarden schrokken van de mountainbiker en daarna in galop gingen. Ook heeft de begeleider adequaat gehandeld door zelf met haar paard in galop te gaan om de groep voor te blijven. Het beroep op de eis in de verhuurclausule zou bovendien volgens het hof naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, omdat het feit dat de begeleider niet over verdere diploma’s beschikte, geen causale rol heeft gespeeld bij het verwezenlijken van het risico. Daarnaast diende mevrouw op grond van de verhuurclausule als huurder te beschikken over een ruiterbewijs en hier was geen sprake van. Het beroep van Nationale Nederlanden dat mevrouw geen ruiterbewijs had, is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid volgens het hof onaanvaardbaar, omdat deze omstandigheid geen verband houdt met de val van mevrouw. Dat betekent dat Nationale Nederlanden gehouden is dekking te verlenen. Het hof verwerpt het beroep van Nationale Nederlanden en bekrachtigt het bestreden vonnis.