Arresten gerechtshof

Monteur van een garagebedrijf aansprakelijk voor defect aan motor waardoor tractor stilstond op spoorwegovergang?

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10042

Eind 2007 vond op een spoorwegovergang een aanrijding plaats tussen een tractor van het bedrijf Westo en een goederentrein. De motor van de tractor was afgeslagen en de chauffeur slaagde er niet in de motor tijdig aan de praat te krijgen. Westo had de tractor begin 2007 gekocht van SDF. Geïntimeerde had halverwege november 2007 onderhoud verricht aan de tractor en reparatiewerkzaamheden aan de versnellingsbak. NS en Prorail hebben Westo aansprakelijk gesteld. De aansprakelijkheidsverzekeraar van Westo, Vivat, heeft de schade vergoed aan NS en Prorail. Vivat heeft op haar beurt onder andere geïntimeerde aansprakelijk gesteld. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Uit het deskundigenrapport volgt dat de knik in de brandstofleiding bij de reparatiewerkzaamheden in november 2007 is ontstaan en dat dit het gevolg is van het feit dat de monteur de positie van de slangen onder de cabine niet of onvoldoende heeft gecontroleerd. Het probleem van een knik in de brandstofleiding komt vaker voor en tijdens en na een reparatie moet iedere monteur zijn werkzaamheden visueel controleren en zich ervan vergewissen dat niets over het hoofd wordt gezien. Het hof neemt de bevindingen van de deskundige over. Het hof oordeelt dat de monteur een fout heeft gemaakt. Het ontstaan van een knik in de brandstofleiding was volgens het hof vermijdbaar en zou bij een zorgvuldige controle, die van de monteur verwacht had mogen worden, ontdekt zijn. Hij heeft naar het oordeel van het hof dan ook een fout gemaakt waarvoor geïntimeerde, als zijn werkgever, aansprakelijk is. Het beroep van geïntimeerde dat de geschonden norm niet strekt ter bescherming van willekeurige verkeersdeelnemers en zeker niet van eigenaren van zaken ten behoeve van het spoorwegverkeer slaagt niet. Het hof overweegt dat de in dit geval geschonden norm bedoeld was om een defect aan de tractor te voorkomen. De conclusie is volgens het hof dan ook dat de norm ook strekt ter bescherming van de belangen van derden die deelnemen aan het verkeer of eigenaar zijn van objecten op of aan de weg. Het hof overweegt verder dat Prorail eigenaar is van objecten op of aan de openbare weg, zoals de spoorwegbeveiliging die in dit geval beschadigd is geraakt en dat de NS met haar treinen, waaronder de in dit geval beschadigde trein, deelneemt aan het wegverkeer op het moment dat die treinen zich op een overweg bevinden. De geschonden norm strekt daarom volgens het hof ook ter bescherming van de in dit geval getroffen belangen van NS en Prorail. Geïntimeerde heeft aangevoerd dat de schade van NS en Prorail niet in zodanig verband staat met de fout van haar monteur dat deze aan haar kan worden toegerekend (6:98 BW). Zij wijst er daarbij op dat sprake is van een geringe fout van haar monteur en dat deze schade nauwelijks te voorzien was. Het hof oordeelt daarover als volgt. De door de monteur geschonden norm – een veiligheidsnorm – strekt ook ter bescherming van de belangen van derden om geen letsel op te lopen of vermogensschade te lijden. Dat de werkgever van de monteur op schending van deze norm wordt aangesproken verandert de aard ervan niet, aldus het hof. Indien een bepaalde norm strekt tot bescherming tegen bepaalde schade, deze norm geschonden is en de schade waartegen de norm beschermt zich voordoet, zijn naar het oordeel van het hof aan de voorzienbaarheid van de schade minder hoge eisen te stellen, gelet op de aard van de norm. Omdat de geschonden norm ook strekt ter bescherming tegen materiële schade, staat ook het feit dat NS en Prorail slechts materiële schade hebben geleden niet aan toerekening van de schade aan de fout van de monteur van geïntimeerde in de weg, aldus het hof. Het hof concludeert dat geïntimeerde aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van het spoorwegongeval en vernietigt het vonnis van de rechtbank.

Advocaat aansprakelijk voor beroepsfout door verjaring van vordering op eerdere advocaat?

Gerechtshof Den Haag 22 november 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2275

Appellant is erfgenaam van erflater. Erflater had in de jaren 80 een conflict met de provincie Noord-Brabant, waarbij partijen een procedure – zowel in eerste aanleg, hoger beroep als cassatie – hebben gevoerd. Dit conflict zag op de uitvoering van twee overeenkomsten. De rechtbank heeft bij tussenvonnis in 1990 overwogen dat de over en weer ingestelde vorderingen tot nakoming moesten worden afgewezen. Erflater is tegen dit tussenvonnis in hoger beroep gekomen en heeft later cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof van 1993. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en heeft de procedure naar de rechtbank verwezen om de subsidiaire vorderingen van erflater – gebaseerd op buitencontractuele aansprakelijkheid – te beslissen. In het eindvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de provincie aansprakelijk was voor de schade van erflater. Tegen de beslissingen in het tussenvonnis van 1990 stond niet (opnieuw) hoger beroep open wegens de “een keer schieten”-regel. In 1998 heeft de toenmalige advocaat van erflater – mr. Heerkens – op basis van art. 382 Rv (oud) een request civiel ingesteld tegen het arrest van het hof van 1993 en het tussenvonnis van 1990. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de ingestelde vordering niet kon slagen, omdat erflater tegen het eindvonnis van de rechtbank waarbij zijn primaire vordering is afgewezen, geen request civiel had ingesteld. Vervolgens heeft de toenmalige advocaat van appellant (geïntimeerde) namens appellant, mr. Heerkens in 2006 aansprakelijk gesteld voor de schade die het gevolg is van aan hem toe te rekenen tekortkomingen en fouten (het niet indienen van een request civiel tegen het eindvonnis). In 2011 heeft geïntimeerde appellant meegedeeld dat de verjaring van de vordering op mr. Heerkens niet tijdig was gestuit. In deze procedure vordert appellant een verklaring voor recht dat geïntimeerde tekort is geschoten in de opdracht c.q. onrechtmatig heeft gehandeld jegens appellant. De rechtbank heeft de vorderingen van appellant afgewezen. Appellant stelt dat als mr. Heerkens geen beroepsfout zou hebben gemaakt en een request civiel zou hebben ingediend, dat zou hebben geleid tot herroeping van het vonnis. In dat geval had de erflater volgens appellant met succes een beroep kunnen doen op contractuele aansprakelijkheid van de provincie. Het hof oordeelt dat ook bij een succesvolle herroeping van het tussenvonnis de vordering van erflater niet op basis van contractuele aansprakelijkheid zou zijn toegewezen. Ook het beroep van appellant op grond van de contractuele aansprakelijkheid biedt geen uitkomst. Het hof oordeelt dat ook als het request civiel succes zou hebben gehad, de uitkomst zou zijn geweest dat de Provincie op buitencontractuele gronden aansprakelijk is en niet op basis van het niet nakomen van de tweede overeenkomst. Het hof oordeelt dat dit betekent dat als mr. Heerkens geen beroepsfout zou hebben gemaakt, erflater en appellant nog steeds geen recht zouden hebben op een hogere schadevergoeding. De beroepsfout van geïntimeerde (het niet tijdig stuiten van de verjaring) heeft dan ook geen schade voor appellant veroorzaakt, zodat de vorderingen worden afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Valt vergoeding van behandelingen van plastische chirurgische aard onder verzekerde zorg?

Gerechtshof Amsterdam 29 november 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3330

Geïntimeerde is na de diagnose borstkanker geopereerd aan haar rechterborst. Ook heeft zij een aantal bestralingen moeten ondergaan. Zij wenst dat de gevolgen daarvan worden hersteld door een plastisch chirurg. Zilveren Kruis heeft vergoeding van deze behandeling onder de zorgverzekering geweigerd, omdat die behandeling volgens haar niet valt onder het begrip verzekerde zorg in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw). In eerste aanleg heeft geïntimeerde een verklaring voor recht gevorderd dat Zilveren Kruis gehouden is om dekking te verlenen voor de behandelingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat uit de bevindingen van de deskundige blijkt dat geïntimeerde voldoet aan de voorwaarden waaronder Zilveren Kruis gehouden is dekking te verlenen. Daaruit volgt dat sprake is van een volumedefect groter dan 50 cc en dat sprake is van een partieel defect. De gevorderde verklaring voor recht is dus verleend. Zilveren Kruis is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. Zilveren Kruis stelt dat het volumeverschil als een partieel defect in de zin van het standpunt (gepubliceerd door het Zorginstituut) dient te worden aangemerkt. Zilveren Kruis stelt dat een algeheel volumeverschil met de andere borst, zonder lokaal defect, niet aan die definitie voldoet. Het hof overweegt dat partijen verschillen van mening over de uitleg van het begrip verminking. Partijen zijn het erover eens dat voor de uitleg van de polisvoorwaarden het standpunt van 2018 het uitgangspunt vormt. Uitgangspunt is blijkens dit standpunt dat behandelingen van plastisch-chirurgische aard die het uiterlijk betreffen en die een louter cosmetisch/verfraaiend doel hebben, uitgesloten zijn van het basispakket van de Zvw. Behandelingen ter correctie van verminkingen als gevolg van een operatie vormen een uitzondering op die hoofdregel. Het standpunt van het Zorginstituut dient in dat licht redelijkerwijs zo te worden begrepen dat herstel van al te kleine defecten niet onder de verzekerde zorg valt. De beperking die Zilveren Kruis in het standpunt leest, die erop neerkomt dat slechts lokale defecten in de vorm van een deuk of inkeping onder de definitie vallen, volgt naar het oordeel van het hof niet uit de tekst van het standpunt en ook niet uit de hiervoor beschreven bedoeling van de Zvw. Het hof stelt vast dat Zilveren Kruis de feitelijke bevindingen van de deskundige niet weerspreekt, maar dat haar bezwaren zich richten tegen de conclusies die de deskundige daaraan verbindt. De deskundige heeft gerapporteerd dat het volumedefect dat zich bij geïntimeerde voordoet past binnen de criteria voor vergoeding zoals omschreven in het standpunt, omdat sprake is van een volumeverschil dat in omvang groter is dan het minimale volume passend bij de afmetingen genoemd in het standpunt, maar – eveneens in volumemaat weergegeven – niet groter is dan één kwadrant. Naar het oordeel van het hof is deze interpretatie van het standpunt niet strijdig met de bedoeling als hierboven omschreven. Ervan uitgaande dat ook een afwijkend borstvolume tot de definitie van een volumedefect behoort, heeft de deskundige geredeneerd in lijn met de geest van het standpunt van het Zorginstituut door de daarin genoemde afmetingen te vertalen naar een volumemaat, om vervolgens te concluderen dat het door hem gemeten volumeverlies binnen de grenzen van de definitie valt. Dat het door de deskundige vastgestelde volumedefect van zodanige omvang is dat om die reden de behandeling ervan niet onder verzekerde zorg kan worden gerekend, is niet gesteld, noch gebleken, aldus het hof. Het hof concludeert dat Zilveren Kruis ten onrechte dekking heeft geweigerd en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Bestuurder verliest niet zijn hoedanigheid vanaf moment aantrekken handrem door passagier

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10711

Op enig moment heeft een eenzijdig verkeersongeval plaatsgevonden met een auto die eigendom was van een voetbalvereniging. De auto was WA verzekerd bij (tegenwoordig) Nationale Nederlanden. Terwijl een van de spelers (X) met zijn teamgenoten en voormalig trainer in de auto reed, heeft de trainer plotsklaps de handrem van de auto aangetrokken. Als gevolg hiervan is de auto in botsing gekomen met een betonnen pilaar. X en de andere passagier die voorin zat, zijn als gevolg van de botsing allebei zeer ernstig gewond geraakt. Laatstgenoemde is aan zijn verwondingen overleden en X heeft hersenletsel opgelopen. De trainer is strafrechtelijk veroordeeld wegens het overtreden van art. 6 WVW. De rechtbank heeft de trainer in de strafzaak als verkeersdeelnemer in de zin van art. 6 WVW aangemerkt. In deze civiele zaak houdt X Nationale Nederlanden aansprakelijk voor zijn schade op grond van art. 6:162 BW in samenhang geleden met art. 6 WAM en ook maakt hij aanspraak op vergoeding van zijn schade onder de SVI. Nationale Nederlanden wijst aansprakelijkheid van de hand, omdat zij stelt dat er geen dekking is onder de SVI omdat X na gebruik en onder invloed van alcohol als bestuurder van de auto heeft gefungeerd, alsmede dat onder de WAM-polis geen dekking bestaat omdat deze geen schade van de bestuurder dekt. De rechtbank in de civiele zaak heeft X niet als bestuurder in de zin van de WAM aangemerkt als ‘de persoon die daadwerkelijk en zelfstandig de bedieningsorganen van het voertuig hanteert en aldus de voortbeweging, richting en snelheid van het voertuig bepaalt’. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat Nationale Nederlanden, op basis van de WAM-dekking, voor 85% aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade van X. Nationale Nederlanden is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan en stelt dat X steeds bestuurder is gebleven, ondanks het feit dat de trainer met het aantrekken van de handrem een bedieningsorgaan van het motorrijtuig hanteerde. De hoedanigheid van de bestuurder verandert volgens Nationale Nederlanden niet als een passagier/inzittende zich met de rijrichting bemoeit, dusdanig dat met het motorrijtuig schade wordt veroorzaakt. Het hof volgt de rechtbank niet in de door haar gegeven uitleg van het begrip ‘bestuurder’ en haar daarop volgende oordeel dat de handeling van de trainer tot gevolg had dat X vanaf dat moment niet meer als bestuurder kon worden aangemerkt, omdat hij niet meer in staat was om zelf de auto nog feitelijk te besturen. Het hof is van oordeel dat men niet ophoudt ‘bestuurder’ te zijn als de beweging van het voertuig oncontroleerbaar is geworden. Dat de handremtrekker de andere bestuurder, heeft overruled door de rol van bestuurder naar zich toe te trekken, maakt naar het oordeel van het hof dus niet dat er niet nog (steeds) sprake is van een andere bestuurder. X bleef immers de persoon die op de bestuurdersstoel achter het stuur heeft plaatsgenomen, de auto in beweging heeft gezet en de snelheid en rijrichting heeft bepaald. Hij hanteerde bedieningsorganen van het motorrijtuig en dat werd niet anders doordat de trainer plotseling aan de handrem trok en daarmee ook een bestuurshandeling uitvoerde, aldus het hof. Het hof overweegt dat de uitsluiting van art. 4 lid 1 WAM van toepassing is, ook nu de bestuurder zelf geen enkel verwijt treft ten aanzien van het bij hem ontstane letsel. De grieven slagen en het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank.

Huurder aansprakelijk voor diefstal gehuurde auto?

Gerechtshof Amsterdam 20 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3585

Geïntimeerde heeft een huurauto op Curaçao van Wise Car gehuurd. Bij aankomst op Curaçao heeft geïntimeerde de huurovereenkomst ondertekend. Op die huurovereenkomst staat in het hokje voor de woorden ‘declines theft protection’ een kruisje. Geïntimeerde heeft ook een stuk ondertekend waarin vermeld staat dat geïntimeerde ingeval van verlies of diefstal van de huurauto volledige verantwoordelijkheid aanvaardt. Gedurende de huurperiode wordt de auto gestolen. Geïntimeerde heeft een vaststellingsovereenkomst ondertekend waartoe hij zich heeft verplicht om een aantal maanden steeds een bedrag van Naf 5.000 aan Wise Car te betalen. Geïntimeerde heeft deze bedragen niet betaald, waarna Wise Car hem heeft gesommeerd deze bedragen te betalen. Wise Car heeft in eerste aanleg gevorderd dat geïntimeerde werd veroordeeld tot betaling. Aan deze vordering heeft Wise Car primair ten grondslag gelegd dat geïntimeerde niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit de huurovereenkomst om de huurauto bij het einde van de huur terug te geven en daarom schadeplichtig is. Subsidiair heeft Wise Car deze vordering gebaseerd op nakoming van de gesloten vaststellingsovereenkomst. Geïntimeerde heeft verweer gevoerd en als eis in reconventie de borg teruggevorderd. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van Wise Car afgewezen en die van geïntimeerde toegewezen. Wise Car komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Wise Car geïntimeerde bij het tekenen van de huurovereenkomst niet (nog eens) op de risico’s van (het niet sluiten van een verzekering tegen) diefstal heeft gewezen, althans dat niet is komen vast te staan dat geïntimeerde bewust heeft afgezien van een diefstalverzekering. Omdat Wise Car haar vordering baseert op de primaire grondslag dat zij geïntimeerde bij het tekenen van de huurovereenkomst op de risico’s van (het niet sluiten van een verzekering tegen) diefstal heeft gewezen, althans dat geïntimeerde bewust heeft afgezien van een diefstalverzekering, en geïntimeerde gemotiveerd heeft betwist, rust de bewijslast op dit punt op Wise Car, aldus het hof. Naar het oordeel van het hof is Wise Car voorshands in dat bewijs geslaagd. Het hof komt tot dat oordeel op basis van schriftelijke verklaringen van X en Y, die in onderling verband en samenhang bezien voldoende steun bieden voor de juistheid van de door Wise Car te bewijzen stelling en waartegenover de verklaringen van geïntimeerde en zijn partner voorshands onvoldoende gewicht in de schaal leggen. Daarbij neemt het hof drie aspecten in het bijzonder in aanmerking: i. geïntimeerde – en daarom indirect ook zijn partner – hebben, anders dan X en Y, een persoonlijk belang, ii. geïntimeerde heeft verklaard over een ‘eenvoudige creditcard te beschikken’ en te weten niet voor dit soort zaken verzekerd te zijn. Dit strookt niet met zijn verklaring dat hij dacht met zijn creditcard tegen diefstal te zijn verzekerd, en iii. geïntimeerde heeft verklaard dat hij meende bij zijn reservering een verzekering tegen diefstal te hebben aangevraagd. Dit verdraagt zich niet met de verklaring onder ii en met het aankruisen van het vakje ‘declines theft protection’ op de huurovereenkomst. Het hof laat geïntimeerde toe tot het leveren van tegenbewijs door het horen van getuigen.